Hersenontwikkeling en motivatie.
Hersenontwikkeling en motivatie.
Over jongeren wordt weleens gezegd dat hun hersenen nog onvoldoende zijn uitgerijpt en dat hun gedrag dikwijls grillige trekjes aanneemt. Op zich is dit een verklaarbaar fenomeen dat zijn oorsprong vindt in de overdracht van informatie in de hersenen. Iets dat staat of valt met de ver¬binding tussen hersen¬cellen en de verbindingen tussen hersendelen. Toch zien we met name in de adolescentie sommige jongeren evenwichtiger en beheerster opereren dan ande-re. De adolescentiefase is de periode dat een jongere volwassen aan het worden is en strekt van ongeveer het twaalfde tot en met het tweeëntwintigste levensjaar. In dit artikel kijken we naar de betekenis van motivatie in relatie tot ontwikkeling.
Recent onderzoek.
De prefrontale cortex regelt allerlei belangrijke hogere cognitieve vaardigheden en heeft bin-nen het brein veel touwtjes in handen. In dit verband wordt wel eens als beeldspraak de parallel tussen de diri¬gent als leider (pre¬frontale cortex) en het orkest als uitvoerder (de rest van het brein) getrokken. Lang werd gedacht dat zaken als abstract denken, plannen, het maken van wel¬overwogen keuzes, reflectie als basis voor zelfregulatie en conse¬quenties van een beslissing op de lange termijn overzien niet aan jongeren zijn besteed. Een in 2012 in het blad Nature verschenen publicatie van de Nederlandse professor in de neurocognitieve ontwikke¬lings¬psycho¬logie Eline Crone en de Amerikaanse hoogleraar psychologie Ronald Dahl werpt hier echter een nieuw licht op.
Zij analyseerden 150fMRI-studies en concludeerden dat het cognitieve controlegebied (een verzamelnaam van neuro-cognitieve processen die belangrijk zijn om korte en lange termijn-doelen te bereiken) van jongeren soms heel goed functioneert. Actiever zelfs dan bij volwas-senen en dat dit sterk afhangt van de context en de motivatie van de jongere. De frontaalkwab in de hersenen blijkt met andere woorden niet onrijp, maar flexibel. Een flexibiliteit die zich ook in grilligheid kan uiten. Echter, geef jonge¬ren een taak die ze nuttig vinden, die emoties oproept, of waarvan ze denken dat het hen sociaal aanzien geeft, en hun frontaal¬kwab maakt overuren.
Praktische implicaties.
Het inzicht dat het controlegebied van de prefrontale cortex ook bij jongeren goed kan functio-neren is een belangrijk aanknopingspunt voor hun ontwikkeling. Het leert ons dat de context waarin en de motivatie waarmee de jongere handelt essentieel is. De cultuur waarin een leer-ling of sporter opgroeit is in sterke mate bepalend voor de evenwichtigheid (of grilligheid) waar-mee zijn of haar ont¬wikke¬ling verloopt. Een passende context zou je vanuit een combinatie van meer¬dere invalshoeken kunnen schetsen. Denk aan een warm nest met voldoende vrij¬heid zichzelf te zijn, het afstemmen en bewa¬ken van duidelijke waarden en normen, een peer¬group met voorbeeld¬gedrag, een heldere uitleg over het nut van taken, voldoende tijd en ruimte om te mogen ervaren wat wel en niet werkt, etc. dragen in positieve zin bij. Evenals subtiele vormen van beloning (in plaats van straffen of verbieden).
Meer specifiek is de relatie met de diepe motivationele drijfveren (dmd’s) zoals ontwikkeld door Ralph Hippolyte cs. Deze maken op in¬¬divi¬¬dueel niveau de motivatiebehoeften inzichtelijk. In het onderscheid dat Paul MacLean aan¬bracht door de hersenen op te delen in het reptielenbrein, het zoogdieren¬brein en het mensenbrein, zijn dmd’s ge¬kop¬¬peld aan het zoogdieren¬brein. Waar kort door de bocht gezegd het rep¬¬tie¬lenbrein verantwoordelijk is voor de vegetatieve functies en het men¬¬sen¬brein voor de denkfuncties, re¬gelt het zoogdierenbrein (het limbisch systeem) emoties /stemming en gevoel. De dmd’s kennen zowel een relatie met emoties als met de primaire activatie van zintuigen. Emoties zijn eigenlijk waarnemingen die door interne of externe prikkels psychische en licha¬melijke reacties geven. Langs die weg vormen het krachtige drijfveren om iets wel of niet vol overgave te doen. De persoonlijke dmd’s zijn te achterhalen via de functionele bewegingen van de vijf lumbale wervels, die via neurale netwerken in verbinding staan met de individuele drijfveren. De dmd’s vormen de meest afgestemde en daarmee krachtige ingang voor het opwekken van moti¬va¬tie en zelfregulatie. Ze zijn niet los te zien van een op de persoon afge¬stemde context waarin een zo evenwichtig mogelijke ontwikkeling voor jongeren de kans krijgt die het verdient.
Net als het actiontypeprofiel bevestigen de diepe drijfveren de lichaam-geest verbinding. Daar waar het actiontypeprofiel inzicht geeft in de handelingsvoorkeuren (mentaal en motorisch)leggen de DMD’s de voorwaarden om tot gemotiveerd handelen over te gaan bloot. In het verhogen van de train-en coachbaarheid van sporters zijn beide aspecten voor de coach een groot goed in het leveren van maatwerk.
Bron: bewerkt naar ‘Puberbrein binnenstebuiten’ van Huub Nelis en Yvonne van Sark.