Wetenschappelijk onderzoek naar individuele verschillen in hardlopen.
In veel trainersopleidingen wordt de techniek aan de hand van eenduidige uitgangspunten
beschreven. Een voorbeeld hiervan vormen de zogenoemde biomechanische ketens, waarvan
uitgegaan wordt dat ze voor alle sporters identiek zijn. Tegelijkertijd zien we echter binnen
de wereldtop in zo ongeveer alle sporten een diversiteit aan motorische stijlen. Van de verschillende individuele technieken kunnen we niet stellen dat de ene techniek beter of succesvoller is dat de andere, het gaat er om wat bij de sporter past. Tussen opleiding, biomechanica en werkelijkheid bestaat in dit opzicht derhalve nog een leemte, die gedicht dient te
worden om de train- en coachbaarheid van sporters te verhogen.
Inleiding.
In ons op Sport Knowhow XL en deze website geplaatste artikel met de titel ‘De rol van individuele optimalisatie in sporttraining’ belichtten we reeds de achtergronden hiervan, alsmede
de ervaringen met de ActionType Benadering (ATB). De ATB kent een eclectische achtergrond
en steunt hoofdzakelijk op empirisch bewijs. We zouden kunnen spreken van practice based
evidence. Onder het motto en de telkens opgedane ervaringen van ‘wat werkt is waar’ is de
evolutie van de benadering nauwlettend door wetenschappers gevolgd. In een in 2013 gepubliceerde studie van Guillaume Marie wordt concluderend aangegeven dat de tot dusver behaalde resultaten aanleiding vormen voor een nieuw tijdperk van studie naar de verbanden
tussen individuele motoriekstijlen, de fysieke kwaliteiten daarvan en de betekenis van daarop
afgestemde training.
Aan de Université Franche-Comté in Besançon is de afgelopen jaren hieraan door onderzoek
van Cyrille Gindre, Thibault Lussiana, Kim Hébert-Losier en Laurent Mourot een passend vervolg
gegeven. Zij hebben zich gericht op verschillen in voortbewegen tussen zoals zij dat
noemen aerial en terrestrial looppatronen. Een differentiatie die binnen de ATB weergegeven
wordt door het onderscheid tussen respectievelijk Walking from the Top (WT) en Walking from
the Bottom (WB). De resultaten van de onderzoekers zijn onder de titel Aerial and Terrestrial
Patterns: A Novel Approach to Analyzing Human Running onlangs gepubliceerd in het International Journal of Sports Medicine. Een samenvatting hiervan willen wij u niet onthouden. Voor de relatie met de ATB hanteren wij de benamingen WT (voor aerial) en WB (voor terrestrial).
Subjectief en objectief onderzoek.
Sinds decennia strijden verschillende visies op de economie en de expressie van hardlopen
om voorrang. Er zijn stromingen die een meer plyometrische dynamiek van voortbewegen
aanhangen, terwijl andere daarentegen voor een meer concentrische dynamiek pleiten. In de
literatuur is het meestal niet duidelijk welke biomechanische parameters tot een betere
loopprestatie en economie van bewegen leiden. Met name wanneer parameters geïsoleerd
worden beschouwd is dat het geval.
Het recente onderzoek van Gindre, Lussiana, Hébert-Losier en Mourot, had tot doel richting in
deze discussie te brengen. Er namen 91 hardlopers aan deel. Ze werden eerst door een
ervaren coach met gebruik van Volodalen® methode geobserveerd. Dit is een praktisch
instrument voor hardloopcoaches om op grond van visuele observaties de looppatronen van
de atleten in WT en WB in te schalen. Dit gebeurt aan de hand van verschillen in verticale
verplaatsing van het hoofd, armbeweging, bekkenpositie bij grondcontact van de voet, de voetpositie bij het grondcontact en de landing op hak of voorvoet.
De vijf punten worden binnen de Volodalen methode subjectief door coaches geobserveerd
en geregistreerd, waarna de hardlopers op basis van een zogenoemde Vscore worden ingeschaald.
Daarbij laat WB in de globale uitvoering een meer geaarde horizontale pas zien en
WT een meer verticale rebound. Op basis van deze subjectieve methode werden van de 91
hardlopers er 48 gecategoriseerd als WT en 43 als WB. De eerste groep had niet alleen in
totaal significant hogere Vscores dan de laatste, maar ook op alle vijf de onderdelen was dat
het geval.
Met behulp van de Optojump Next werd vervolgens objectief onderzoek gedaan. Dit gebeurde
op drie verschillende loopsnelheden. Conform de hypothese bleek hardlopen met een WT
dynamiek gekoppeld aan een kortere grondcontacttijd, hogere beenstiffness en langere vluchttijd
dan bij de WB dynamiek het geval is. WT laat tevens een grotere verticale verplaatsing van
het centrum van de lichaamsmassa en kracht in die richting zien. WB kent daarentegen een
langere grondcontacttijd (afzet achterste voet), kortere vluchttijd (meer horizontale verplaatsing
van het lichaam) en een lagere beenstiffness. De ‘stijfheid’ van pezen en botten is een
gebruikelijke parameter om de beenfunctie tijdens het neer- en afzetten van de voeten te
karakteriseren.
Afbeelding 1: WT en WB kennen een te onderscheiden bewegingsdynamiek
De objectief gemeten resultaten laten zien dat een subjectieve holistische benadering van
looppatronen inzicht geeft in de biomechanica van de onderscheiden individuele dynamieken.
Met andere woorden, de trainer-coach dient in de vorming van zijn atleten te differentiëren
naar WT en WB. Het door Gindre, Lussiana, Hebert-Losier en Mourot verrichtte wetenschappelijk onderzoek laat zien dat het verschil met een geoefend oog ook is waar te nemen aan de hand van observeerbare biomechanische parameters. Het maakt ook duidelijk dat voortbewegen een dynamisch systeem is. Daarbij is het aannemelijk dat veranderingen in een
parameter andere parameters beïnvloeden. Gebruikelijk worden biomechanische parameters
vaak onafhankelijk geanalyseerd, terwijl dat juist in samenhang zou moeten gebeuren. Iets dat
zowel voor wetenschappers als voor trainers-coaches een belangrijk uitgangspunt zou moeten
zijn.
Zelf-geselecteerde loopsnelheid.
Nu het mogelijk blijkt om atleten aan de hand van biomechanische parameters in te delen in
WT en WB is het interessant om nog een derde dimensie in de beschouwingen te betrekken,
de metabolische kosten per afstand die met de loopstijl samenhangen. In een aanvullende
studie deden Thibault Lussiana en Cyrille Gindre daarom onderzoek naar de relatie tussen het
gevoel van (on)behaaglijkheid en zelfgeselecteerde loopsnelheid.
Het doel van Lussiana en Gindre was het toetsen van hun hypothese dat zelfgeselecteerde
snelheid samenhangt met de biomechanische verschillen tussen WT en WB. Zoals aangegeven
bouwt WT op een plyometrische dynamiek waarbij het opslaan en vrijgeven van elastische
energie de energiekosten minimaliseert. Daarentegen minimaliseert WB de energiekosten
door een concentrische dynamiek te hanteren, die het lichaam meer voorwaarts dan
opwaarts voortstuwt.
De onderzoekers publiceerden de resultaten in hun artikel met de titel Feel your stride and find
your preferred running speed in Biology Open (november 2015). Deze laten zien dat WTatleten
hogere zelfgeselecteerde snelheden combineren met een kortere grondcontacttijd,
langere vluchttijd en hogere beenstijfheid dan WB-atleten kiezen. Het gevoel van behaaglijkheid
kent voor WT een negatieve correlatie met grondcontacttijd en een positieve correlatie
met beenstijfheid. Voor WB leverde behaaglijkheid een hoge (negatieve) correlatie met de
vluchttijd op. Lussiana en Gindre veronderstellen het bestaan van een optimaal systeem dat
de relatie tussen loopstijlen, biomechanische parameters, loopsnelheden, en een gevoel voor
(on)behaaglijkheid mogelijk maakt. Ieder element kan zich door continuüms ontwikkelen en tot
verschillende optimalisatiestrategieën leiden. Uiteindelijk lijkt het er sterk op dat het systeem
geregeld wordt door het gevoel van (on)behagen. De veronderstelling is daarom dat individuen
hun behaaglijkheidsgevoel verhogen door zich aan te passen aan externe variabelen, zoals
de loopsnelheid, waarin ze biomechanisch efficiënt blijken.
Afbeelding 2: Schematische weergave van de interacties binnen het drie onderdelen systeem.
Het artikel linkt de biomechanica van loopstijlen aan het gevoel van (on)behaaglijkheid. Bovendien laat het zien dat de zelfgeselecteerde snelheid/intensiteit verschilt tussen WT en WB.
Anders gezegd, mensen kiezen bij voorkeur de loopstijl en intensiteit die bij hun natuurlijke
bewegingen passen.
ActionType als hulpmiddel.
Waar Volodalen gespecialiseerd is in de hardloopsport, kent ActionType een werkgebied dat
als sport breed gekarakteriseerd kan worden. Voor ons vormen de in dit artikel beschreven
onderzoeken van Cyrille Gindre, Thibault Lussiana, Kim Hébert-Losier en Laurent Mourot een
startpunt voor het bewijs van het bestaan van individuele motorische voorkeuren. Het zijn extra
aanwijzingen die een andere kijk op het vormen en ontwikkelen van sporters noodzakelijk
maakt. Een visie die de gesignaleerde leemte tussen werkelijkheid, coachopleidingen en
wetenschap in alle takken van sport dicht. De ingang daarvoor zit hem in individuele motorische
voorkeuren. Dit is de sleutel om de train- en coachbaarheid van sporters te verhogen.
Iets dat zowel voor individuele sporten als voor teamsporten geldt.
Ten aanzien van WB en WT zijn binnen de ATB meer inzichten relevant dan genoemd in de
onderzoeken. Bovendien beperkt het zich niet tot de dimensie WB en WT. In de ontleding van
de motorische voorkeuren komen verder o.a. de voorkeursvolgorde tussen grove en fijne
motoriek, heup- versus schouderacceleratie, horizontale versus verticale organisatie van de
motoriek, kortere versus langere voorbereiding van acties, verschillen in de gewichtsverdeling
tussen linker- en rechtervoet, alsmede meerdere visuele aspecten naar boven. Allemaal
individuele gebonden voorkeuren die de sporter zijn eigen efficiëntie, economie van bewegen
en expressie geven, oftewel datgene waarvan hij afhankelijk is. Ook deze dimensies worden
door Volodalen erkend. Beide organisaties werken nauw samen om wetenschappelijke bestudering uit te breiden.
Wil een coach zijn sporters in hun techniekvorming en fysieke ondersteuning adequaat bijstaan
dan heeft hij een hulpmiddel nodig om hun motoriekvoorkeuren te achterhalen en te
doorgronden. ActionType kent daarvoor motorische testjes. De boodschap voor de trainercoach
is dat het benodigde vakmanschap verder strekt dan het doorgronden van de interne
logica van zijn sport. Hij zal in staat moeten zijn de verschillende opties die de interne logica
in zich heeft door te vertalen naar hoe het bij elke individuele sporter werkt. Zo ontstaat maatwerk
in techniekvorming en fysieke ondersteuning.
Wat we daarbij telkens tegenkomen is dat individuele cognitieve en emotionele voorkeuren
aan de individuele motorische voorkeuren zijn gekoppeld. Deze drie gebieden kunnen dan ook
niet los van elkaar worden beschouwd, laat staan getraind. De ware totaalcoach weet ze in
zijn aanpak op individueel niveau met maatwerk te verbinden.
NB:
Van dit artikel is een uitgebreidere versie beschikbaar waarin met name dieper op de opzet en
resultaten van beide onderzoeken wordt ingegaan. U kunt het opvragen door een email te
zenden naar info@actiontype.nl en daarbij te vermelden dat het om de uitgebreide samenvatting
van de onderzoeken van Gindre e.a. gaat.
Literatuur:
Gindre, C., T. Lussiana, K. Herbert-Losier, L. Mourot (2015), Aerial and Terrestrial Patterns:
A Novel Approach to Analyzing Human Running, Georg Thieme Verlag KG, Stuttgart.
Gepubliceerd in het International Journal of Sports Medicine.
Lussiana, T. en C. Gindre (2015), Feel your stride and find your preferred running speed,
The Company of Biologists Ltd, Cambridge. Gepubliceerd in Biology Open (november 2015).